7.93/10 #298
1656 stemmen Enkel strips in deze reeks met minimaal 10 stemmen worden meegerekend voor de score van de reeks

Weetjes en fouten

Op pagina 33 van 'Het einde van de lange rit', derde strook, eerste plaatje, vlucht Blueberry met de handen op de rug gebonden naar een belendende kamer, terwijl hij achter een openstaande deur duikt. De deur scharniert aan de rechterkant en draait open naar de kijker. Twee plaatjes verder leunt Blueberry tegen dezelfde deur, alsof hij hem met de rug heeft dichtgeduwd, terwijl hij aan deze kant dichtgetrokken had moeten worden. Ook zit de deurknop nu aan de kant waar eerst de scharnieren zaten.

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 16/02/2023
Voor het eerst gepubliceerd in een Nederlandse albumuitgave: "Generaal Geelkop" plaat 1 en de tweede strook van plaat 2.

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 12/09/2017
De vooraankondiging die verscheen in Pilote 496 (1969), maar die nooit werd opgenomen in een album. (Is wel opgenomen in het dossier bij Blueberry Integraal 4)

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 11/09/2017
Hoewel de verhalen over de spoorwegbouw en de Sioux-oorlogen in de originele Franse versie zich in 1868 afspelen, worden ze in de Engelse vertaling door Epic Comics in 1867 geplaatst (Het is en blijft het land van de ongekende mogelijkheden). Dat gezegd hebbende, het is eigenlijk lood om oud ijzer; het voorbereidend werk begon al in 1863 (nog tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog), terwijl de aanleg van de "First Transcontinental Railroad" pas in 1869 werd voltooid, overigens zonder dat dit tot een echte "grote" indianen oorlog leidde, zoals de strips ons wil doen geloven (er waren andere factoren voor de indianen oorlogen van die periode in het spel, waarbij de spoorweg aanleg slechts een indirecte rol speelde). Tot zover wat de werkelijkheid betreft; verhaaltechnisch is Blueberry echter ook nog eens tot in mei 1868 druk bezig met Cochise en zijn Navajos, en kan dus ook pas halverwege 1868 Dodge gaan helpen.

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 11/09/2017
Na twaalf enerverende jaren (1861-1873: van "Het geheim van Blueberry" tot en met "Three black birds") verdwijnt Mike S. Blueberry met een zadeltas vol geld van het toneel. Slechts twee keer word er nog iets van hem vernomen. Hij duikt op in Tombstone in 1881 ("Mister Blueberry", in het voorbijgaan zijn fortuin verliezend), en als adviseur van Pancho Villa in Mexico, 1913 (reeks Les Gringos: "Viva Nez Cassé" en als reeds vermeld door "Gringos" mede-creator Charlier in de gefingeerde Blueberry biografie uit 1974 - zie verderop). Het gat van acht jaar tussen "Three Black Birds" en "Mister Blueberry" was overigens een bewuste keuze van Giraud, zoals hij verklaarde in het interviewboek "ll était une fois Blueberry", "Mister Blueberry speelt zich acht jaar later af, hetgeen ruimte laat voor verdere romantische speculaties. Vele lezers zullen zich zeker afvragen wat Blueberry heeft uitgespookt in die tussentijd." Het was Michel Rouge (tekenaar van het derde en laatste "Marshal Blueberry" deel), die later een verklaring gaf voor Giraud's keuze toen het gerucht de ronde deed in 1980 dat Giraud met Blueberry wilde ophouden toen Rouge een groot deel van de inkting voor "De lange mars" of zich nam, "Nee, hij wilde Blueberry niet opgeven, eerder zocht hij ondersteuning en wellicht de gelegenheid om boeken te creëren zoals hij dat momenteel doet [Mister Blueberry]. Hij speelde toendertijd al met het idee om parallelle series te maken. ("Blueberry und der Europäische Western-comic").

Schrijver Charlier zelf was voornemens (als aangehaald in de biografie en in latere interviews) om een volledig gerehabiliteerde en tot kapitein gepromoveerde Blueberry te laten terugkeren naar het leger na het gedoe rondom de schat en het complot als hoofd van een eenheid Apache leger scouts. Na Charlier's dood echter, besloot Giraud bij nader inzien dat dit wel een heel onlogische en niet echt plausibele stap zou zijn voor de ex-luitenant om terug te keren naar een organisatie die hem zoveel onrecht en leed had berokkend, en veranderde de held derhalve in een lanterfantende man van stand in ruste, die zijn tijd verdeed met pokeren. Zullen we ooit nog te weten komen wat voor verdere avonturen Blueberry had na 1873?
Geplaatst door op 28/03/2020
In de "Mister Blueberry"-cyclus vertelt de neergeschoten en bedlegerige Blueberry aan twee journalisten zijn wedervaardigheden van zijn allereerste post in het westen en ontmoeting met een (toen nog) onbekende Geronimo direct na de Amerikaanse Burgeroorlog in het najaar van 1865, en passant uit de doeken doende dat het Geronimo was die onze held toen al zijn indiaanse bijnaam "Tsi-na-pah" ("Gebroken Neus") heeft gegeven. In dit album zijn alle fragmenten herzien en bijgewerkt tot een goed lopend verhaal. In mijn ogen had de uitgever dit album beter niet het nummer 29 kunnen geven, maar als 0-nummer in de reeks kunnen plaatsen daar het een perfecte overgang is tussen de "jonge jaren" en "luitenant"-reeksen. Als een "prequel" wordt het album in Frankrijk zelf derhalve beschouwt als een "HS" -buiten serie - uitgave. Let met name op de laatste (voor dit album nieuw getekende) pagina van het album, waarin Blueberry zich op weg begeeft naar zijn nieuwe standplaats, gedost in krek dezelfde outfit waarin hij voor het allereerst verschijnt in Fort Navajo (1963), een perfecte aansluiting. Enig foutje, het kerkhof wat hij op die pagina bezoekt, vermeldt het jaartal 1881 (het jaar waarin de "Mister Blueberry/OK Corral"-cyclus plaatsvindt) op de grafsteen van de in het album omgekomen dochter van dominee Younger, terwijl dit 1865, ten hoogste 1866 had moeten zijn.

Strip(s):
Geplaatst door op 08/10/2016
Bij de eerste druk van "Arizona Love" uit 1991 werd het jaartal van de handeling als "1889" aangegeven; dit was foutief en werd in latere drukken gewijzigd in "eind 1872". Destijds zorgde de foutieve jaaraanduiding dat sommige fans het album abusievelijk beschouwde als een soort aanzet voor de "Mister Blueberry"-cyclus, wat echter niet het geval was. Dat het om een bonafide scenario fout ging (schrijver Charlier heeft zelf toegegeven dat hij een notoir slecht geheugen had, wat vaak heeft geleid tot kleine continuïteits-foutjes in zijn werk), was van meet af aan duidelijk daar het album in feite een coda was op het voorgaande album, "Het einde van de lange rit", waarin Blueberry al aangaf dat hij achter zijn grote liefde Chihuahua Pearl aan ging. Tekenaar Giraud gaf vier jaar later al expliciet de fout toe, toen hij het korte verhaal "Three Black Birds" creëerde, dat zich direct na "Arizona Love" afspeelt als een epiloog, en waarin hij het jaar corrigeerde naar 1873.

In de integrale uitgave van 2019 echter, is wederom het foutieve jaartal gebruikt, naar alle waarschijnlijkheid omdat die uitgave gebruik maakte van de originele platen.


Strip(s):
Geplaatst door op 28/03/2020
De syndicatie van Blueberry's "Fort Navajo".

Op 31 oktober 1963 verscheen de allereerste "Blueberry" aflevering van het verhaal "Fort Navajo" in het Franstalige weekblad "Pilote", nr. 210. Bijna op de kop af twee jaar later, eind september 1965, verscheen de allereerste stripalbum versie in Franstalig Europa als deel 17 van de legendarische "La Collection Pilote" (tevens het laatste deel), gevolgd door een Spaanstalige uitgave in 1968, na voorpublicatie in het stripblad, "Bravo", no's 1-11 (1968), van uitgeverij Brueguera, alsmede een Portugese albumuitgave in 1969 van uitgeverij Ibis (zonder voorpublicatie overigens, derhalve de eerste keer dat een "Blueberry" verhaal direct als album is uitgegeven). Tot dusver een herkenbare situatie voor de wat oudere strip lezer, eerst periodieke voorpublicatie in een stripblad, en vervolgens een publicatie als strip album/boek. Echter, daar hield het wat Blueberry betreft vooralsnog verder mee op. Voor de rest van de wereld werd het eerste "Blueberry" avontuur in syndicatie uitgegeven.

Om een en ander in perspectief te zien is een heel klein lesje omtrent "strip-syndicatie" noodzakelijk. Het verschijnsel an sich is afkomstig uit de kranten wereld van de Verenigde Staten van omtrent 1900. Het formaat behelst, dat de rechthebbenden (normaliter de scheppers) de publicatie rechten van hun creatie verkopen, voor een vastgestelde periode, aan een persagentschap voor een vast geldbedrag zonder royalty vergoeding. In ruil voor het betaalde bedrag, verkrijgt het persagentschap voor die periode het recht om het werk te verkopen aan een ieder die het wil hebben, normaliter periodieke publicaties (tijdschriften). Er bestonden varianten op dit formaat, en een veel voorkomende was, in ieder geval waar het Europese strips betrof, dat dit niet van toepassing was voor eventuele boek/album uitgaven, waarvan de uitgaverechten verbleven bij de originele rechthebbenden, hoewel deze formaten pas uitgegeven mochten worden na het verstrijken van een syndicatie-termijn, als bescherming voor de eerste syndicatie-houder. Deze vorm van publiceren kwam overwaaien vanuit de Verenigde Staten gedurende de bevrijding, en was anderhalf decennium lang in zwang in Europa gedurende de jaren 1945-1960, mede ingegeven door de relatieve papierschaarste gedurende de wederopbouw jaren. Restanten van deze vorm van publicatie in Europa worden tot op de dag van vandaag nog steeds gebezigd in de wereld van kranten strips, met name waar het strips van Amerikaanse origine betreft.

De latere "Blueberry"-scenarist, Jean-Michel Charlier, richtte in 1955 voor dit doeleinde, samen met René Goscinny, Victor Hubinon, en Albert Uderzo het agentschap EdiFrance (promotie)/EdiPresse (publicatie) op, in eerste instantie voor de lancering van het stripblad "Pistolin". Het was dit agentschap dat vier jaar later verantwoordelijk werd voor het in het leven roepen van het legendarische Franstalige stripblad "Pilote". Het daarop volgende jaar, 1960, werd dat blad overgenomen door George Dargaud's uitgeverij, en de rest is als het ware geschiedenis. Charlier droeg alle uitgaverechten over aan Dargaud, met uitzondering van de tijdschrift-publicatie rechten van zijn eigen creaties. Ondanks het feit dat vrijwel alle publicatie zaken sindsdien aan Dargaud werden overgelaten, kwam het door Charlier ingebouwde voorbehoud hem jaren later nog eens van pas gedurende een hoogoplopend royalty's conflict.

Toen in 1963 "Fort Navajo" verscheen, besloot Charlier, weliswaar ten behoeve van Dargaud, om dat verhaal in strip-syndicatie, voor een periode van tien jaar, via zijn eigen agentschap te verspreiden buiten Franstalig Europa, Spanje en Portugal om. Naar de exacte redenen waarom Charlier/Dargaud tot deze vorm van publicatie besloten had, terwijl deze op dat moment allang op zijn retour was, laat zich na al deze jaren sindsdien alleen nog maar raden, met name omdat alle direct betrokkenen inmiddels zijn overleden. Voor zover bekend is het ook de enige Charlier creatie van na 1960 dat op deze manier ter markt is gebracht. Wellicht was Charlier niet helemaal overtuigd van de levensvatbaarheid van de nieuwe Western-reeks, welke moest opboksen tegen de absolute markt leider van die tijd in Europa, "Jerry Spring" (destijds zo goed als onbekend in Spanje en Portugal, vandaar de "normale" publicatiegang in die landen), en wat ook zou kunnen verklaren waarom de covers van zowel Pilote 210 als die van het eerste album getekend waren door tekenaar Jijé van die laatstgenoemde reeks, terwijl Giraud al een album cover had klaarliggen (uiteindelijk gebruikt als -kleine- titelblad illustratie voor enkel de originele album uitgave van 1965, later in volle glorie gepresenteerd als backcover op de Franstalige integrale editie van 2012). Tevens had Dargaud in die jaren nog niet het uitgebreide, internationale verspreidingsnet, die het heden ten dage heeft, ervoor opterend om hun producties in licentie uit te brengen via reeds gevestigde, lokale uitgevers zoals Lombard voor België en voor Nederland, in eerste instantie N.V. Nederland, later Amsterdam Boek. Waarschijnlijk was Charlier de mening toegedaan dat "Blueberry" een grotere kans van slagen had, door een zo weid mogelijk verspreidingskanaal aan te boren.

Hoe het ook zij, het leidde ertoe dat "Fort Navajo" soms werd voorgepubliceerd in jaren 60 tijdschrift publicaties, die op de huidige striplezer ietwat bevreemdend overkomen. In het Nederlandstalig taalgebied werd het verhaal voorgepubliceerd in het stripblad "Fix en Fox", no's 26-41 (1965, gestoeld op de kinderlijke Rolf Kauka creaties, maar, samen met die van Groot-Brittannië, wel de vroegst bekende niet-Franse publicatie van "Blueberry"); In het Duits werd het verhaal voorgepubliceerd in het eveneens genre-vreemde, zwaar op Disney gestoelde, blad "MickyVision Comix", no's 47-3 (1968-1969). In Groot Brittannië, twee Scandinavische landen en Griekenland werd het verhaal voorgepubliceerd in meer voor de hand liggende stripbladen. In het Engels werd het verhaal, weliswaar ingekort, in zwart-wit voorgepubliceerd in het ongenummerde Britse weekblad "Valiant" van 15 mei t/m 21 augustus 1965 (15 afleveringen in totaal). In Denemarken verzorgde het Deense Gutenberghus (zoals uitgeversgigant Egmont tussen 1914 en 1992 heette) de voorpublicatie van "Fort Navajo" in het blad Fart og tempo, no's 44-1 (1969-1970), terwijl het tevens de voorpublicatie verzorgde in het parallel lopende Noorstalige blad Tempo via Noorse dochter Hjemmet A/S. In Griekenland werd het verhaal voorgepubliceerd in een kloon van "Pilote", het blad "Αστερίξ", no's 1-12 (1968-1969) van uitgeverij Εκδόσεις Σπανός. Door allerlei omstandigheden, deels ingegeven door Papandreou's militaire junta, werd het blad na 85 nummers opgedoekt en zou er pas in 1998 een albumuitgave volgen, en speelt Griekenland verder geen rol in het verhaal.

Problemen ontstonden echter voor uitgeverijen, met name in noordwest Europa, toen "Blueberry" definitief was doorgebroken in populariteit aan het einde van de jaren 60, ruim voor het verstrijken van syndicatie termijn voor "Fort Navajo". "Fort Navajo" was het eerste deel van een vijfdelige verhalen-cyclus, maar commerciële belangen (lees: het ijzer smeden als het heet is) dwongen uitgeverijen om iets te doen met "Blueberry", boek/album wijs gezien, en het is interessant om te zien hoe ieder taalgebied met de situatie omging.

Voor het Nederlandstalig gedeelte van Europa werd door uitgeverij Lombard besloten om te doen alsof hun neus bloedde, en werd de toenmalige reeks vanaf deel 2 (zes delen) in één keer uitgegeven in 1971, waarmee in één klap de achterstand op de Franse uitgaven werd ingehaald, op één ander album na, bezijden "Fort Navajo". De uitgaven werden gedrukt door de Nederlands Brabantse drukkerij Helmond, die voor de gelegenheid tevens fungeerde als de uitgever voor Nederland. Helmond, van oorsprong een drukkerij, werd door hun dienstverlening als zodanig bijna per ongeluk een uitgeverij van eerdere Lombard/Dargaud uitgaven voor Nederland en zou dit na 1976 voor Lombard blijven tot 1979, zonder dat dit ooit hun "core-business" werd. Nota bene, Wallonië kende de Blueberry uitgaven al, inclusief "Fort Navajo", daar Lombard hun Franstalige (soft-cover) uitgaven liet meelopen met die van het Franse Dargaud. Pas in 1976, toen Dargaud zelf grotendeels de albumuitgaven ging verzorgen (zij het destijds nog steeds in nauwe samenwerking met Lombard voor Vlaanderen en Oberon voor Nederland) verscheen de Nederlandstalige albumuitgave, na een tweedelige zwart-wit voorpublicatie als losse bijlagen in het tijdschrift ''Pep" in het voorgaande jaar, abusievelijk gepropageerd als de eerste vertaling in het Nederlands. Opmerkelijk feitje, al deze verhalen waren oorspronkelijk al voorgepubliceerd vanaf 1967 in dat zelfde stripblad, te beginnen in no. 36, behalve "Fort Navajo".

De Duitstaligen loste het conundrum op hun eigen wijze op; "Fort Navajo" werd in eerste instantie herdrukt als een periodieke tijdschrift publicatie in Koralle's "Zack", no's 19-23 (1972), gevolgd door de rest van de verhalen, alvorens over te gaan op album publicatie startende met "Aufruhr im Westen" (1977, en welke eigenlijk het tweede verhaal van de cyclus is). In die tussentijd hadden ze in 1973 het zesde (en enige echte one-shot Blueberry) album, "Der Mann mit dem Silberstern", uitgegeven als zoethoudertje, overigens zonder tijdschrift voorpublicatie, welke daarmee het allereerste Duitstalige Blueberry-album werd.

Dat zesde album was als een one-shot uitgave tevens een uitkomst voor die Scandinavische landen waar de reeks ook was doorgebroken in dezelfde periode en behelste Zweden, via uitgever Semic Press, Denemarken (via Semic dochter Interpresse) en Noorwegen (via Semic dochter Nordisk Forlag A/S). Voor die landen werd begonnen met dat deel, alvorens door te gaan met de daarop volgende delen. De eerste cyclus, waarvan "Fort Navajo" als eerste deel, deel van uitmaakte, werd in eerste instantie, voor zover het album uitgaven betrof, geheel genegeerd voor die landen. Semic overigens, nam een jaar later ook het Nederlandse deel van de "Blueberry" album uitgaven over, maar paste het uitgave beleid aan die van het Vlaamse Lombard aan, zodat de Nederlandstalige album uitgaven in de pas bleven lopen, en gingen voor Nederland door waar Lombard was opgehouden, te beginnen in 1973 met "De man met de zilveren ster", het one-shot album dat in eerste instantie was overgeslagen door Lombard in 1971 (Helmond bleef overigens de drukkerij voor de Lombard/Semic uitgaven). In 1977 volgden voor Denemarken, Noorwegen èn Groot-Brittanië de eerste albumuitgaven van "Fort Navajo", alsnog via uitgever Gutenberghus/Hjemmet/Egmont (en via dochter Ehapa alsmede verantwoordelijk voor de allereerste Duitstalige albumuitgave, dat pas in 1987 zou verschijnen), terwijl de eerste vijf delen van "Blueberry", tot 2015 hebben moeten wachten op een Zweedse (integrale) album variant, hoewel allen wel een eerdere tijdschrift publicatie hebben gekend in het Zweedse stripblad Fantomen (no. 1, 1982 - no. 5, 1983) van Semic Press.

Er waren twee andere taalgebieden waar "Blueberry" was doorgebroken voor het verstrijken van de syndicatie-termijn, Italië en het toenmalige Joegoslavië. Echter, zowel de Italiaanse uitgave van 1967 als de Servo-Kroatische uitgave van 1972, ondanks het feit dat in beide gevallen "Fort Navajo" in één keer in zijn geheel was uitgegeven, waren juridisch-technisch gezien tijdschriftuitgaven (versterkt door de omstandigheden dat de soft covers niet verstevigd waren èn doordat de Italiaanse uitgave per twee pagina's om en om in kleur en bichroom, terwijl de Joegoslavische uitgave in zwart-wit waren, en beide uitgaven aangevuld waren met een klein aantal non-"Blueberry" pagina's) en vielen derhalve onder het syndicatie regime. "Bonafide" album uitgaven verschenen in beide landen in respectievelijk 1982 en 1986.

Het zij overigens vermeld, dat geen van bovengenoemde uitgevers de primeur heeft gehad om de eerste album uitgave van "Fort Navajo" te publiceren buiten Frankrijk, Spanje en Portugal om, na het verstrijken van de syndicatie termijn. Die eer is te beurt gevallen aan de verder ongelieerde Finse uitgever Sanoma, die het album reeds in het jaar van verstrijken van de syndicatie termijn uitbracht. als Navaho: Väijytys Punaisessa laaksossa in 1974, zonder dat het een voorpublicatie gekend heeft.

Voor de meeste landen/uitgeverijen heeft het syndicatie verschijnsel van "Fort Navajo" mede geleid tot veelal chaotische reeks nummeringen, die, hoewel de meeste uitgeverijen inmiddels tot een oplossing zijn gekomen, tot op de dag van vandaag blijven voortduren voor sommigen, met name in Spanje en Duitsland.


Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 28/03/2020
Het "Spook van de Goudmijn" Tweeluik: Hoe "Prosit" veranderde van een Duitser in een Nederlander

In 1972 kwam het eerste deel van het "Goudmijn"- tweeluik, La mine de l'allemand perdu (in 1974 als De mijn van Prosit voor Nederlandstaligen), uit. Gustaaf "Prosit" Hazel, één van de grootste schurken uit de strip-historie, was in dit tweeluik neergezet als Duitser, als reeds aangehaald in de Franstalige titel van deel 1. Ondanks het feit dat vertaler Hans Frederiks zich stoorde in "Blueberry, de kleurrijke helden van Giraud/Moebius" (verplichte literatuur voor Giraud-fans) aan het gebroken soort Duits dat de Oberon vertalers Prosit lieten spreken in latere Nederlandse uitgaven, hadden zij, wat hun motivaties ook waren, een punt. Scenarist Charlier, had zijn verhaal deels gebaseerd op de daadwerkelijk bestaande "Lost Dutchman's Gold Mine" legende, gesitueerd in Arizona, USA. De meest gangbare van de diverse versies betreft de, eveneens bestaand hebbende, Duitser Jacob Waltz, die goud zou hebben ontdekt in de Superstition Mountains (vandaar de titels gegeven aan zowel de Franse bundeling van 2003, alsmede de Duitse en de Spaanse versies uit 2004), maar, aangevallen door hetzij Apaches, hetzij zijn partner, stierf voor hij de exacte locatie kon doorgeven.

In 1991 werd het tweeluik in Amerika uitgegeven, voor het eerst in het Engels vertaald als de Epic Comics uitgave, "The lost Dutchman's Mine", een logische keuze van vertaler Jean-Marc Lofficier, daar dit het meest zou resoneren bij een Amerikaans lezers publiek. Lofficier, een van geboorte Fransman en getrouwd met een Amerikaanse, was reeds decennia werkzaam in de grafische sector in de Verenigde Staten en had een excellent begrip van het Amerikaans Engels en idioom. Zijn "Blueberry" vertalingen zijn onovertroffen; indien de lezer toegang heeft tot de eerdere Epic/Titan Books uitgave van Chihuaha Pearl, lees voor jezelf luid voor wat Pearl aan het zeggen is, en je hoort het zuidelijk accent. Daarom was het voor het handjevol Nederlandstaligen dat "The lost Dutchman's Mine" te lezen kreeg, zo'n verrassing om Prosit nu in het Nederlands te zien vloeken en spreken.

Lofficier, zo goed als hij was in Amerikaans-Engels, ging blijkbaar uit van het courante Angel-Saksische begrip van de term "Dutch", te weten de verwijzing naar taal en volk van de noordelijke Nederlanden. Lofficier had toegang tot al het beschikbare materiaal, inclusief de "Allemand" verwijzing in de Franstalige titel, en interpreteerde de intenties van de inmiddels overleden Charlier grotendeels juist, maar koos uiteindelijk toch voor de moderne interpretatie van het begrip "Dutch", om niet de aansluiting te verliezen met de door hem, voor Amerikanen bekend klinkende, gekozen titel, waardoor Prosit, alias Gustaaf Hazel, nu Gustaaf Havel en de echte Von Lückner, nu Van Luckner en eerst afkomstig uit Pruissen en nu uit Holland, Nederlanders werden in zijn vertaling. Wat Lofficier echter over het hoofd heeft gezien, en wat hem nauwelijks verweten kan worden omdat tegenwoordig vrijwel niemand er zich nog van bewust is, is dat de term "Dutch" in het Amerika van grofweg 1835-1885, een compleet andere betekenis heeft gehad, namelijk de verwijzing naar taal en volk van wat tegenwoordig Duitsland is. Charlier, die hiervan wel op de hoogte was, was inmiddels overleden en niet meer bij machte om Lofficier te corrigeren.

Om één en ander in perspectief te zien, is een klein lesje etymologie op zijn plaats. De term "Dutch" stamt af van het vroeg middeleeuwse Germaanse "Dietsc", "Diutsc" of "Duutsc". Voor Engelsen tot in de de vroege 16e eeuw, waren termen als "Dutch" en "Flemish", dat toen ook al eeuwen bestond, synoniemen voor alles wat Germaans sprak aan gene zijde van het Kanaal (Scandinavië uitgezonderd). Dat veranderende drastisch in de late 16e eeuw, toen de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, een geduchte economische concurrent werd van Engeland (en koloniën oprichtte in Amerika, Nieuw Amsterdam, de meest vooraanstaande). "Dutch" werd de term om de noordelijke Nederlanden (de westelijke provincie in het bijzonder) aan te duiden, "Flemish" was vanaf de 80-jarige Oorlog de benaming voor de, voor de Engelsen minder bedreigende, zuidelijke Nederlanden, terwijl het bijna uitgestorven, uit het Latijn afkomstige "German" nieuw leven werd ingeblazen voor Duitstaligen. Voor de Engelsen werd "Dutch" ook nog eens een scheldnaam, of zoals Sir W. Batten na de afstraffing van 1667 door Michiel de Ruyter in de Medway aanval, uitriep, "By God, I think the Devil shits Dutchmen". De nog steeds gebezigde, enigszins neerbuigende uitdrukkingen "Dutch courage", "Dutch treat" en "going Dutch" stammen allen uit die tijd, zij het dat de betekenis van, met name de laatste twee - kort samengevat van "zuiplap" tot "vrek" - ietwat verschoven is in de loop der eeuwen. Amerikanen van de 17e en 18e eeuw kenden de term "Dutch" als zodanig, daar Nederlandstalige afstammelingen uit de oorspronkelijke Hollandse kolonie Nieuw Nederland (tegenwoordig de staten New York, New Jersey en Connecticut) nog steeds sterk vertegenwoordigd waren. Veel, oude vooraanstaande East-Coast families kunnen hun roots terugwijzen naar die periode, zoals de presidentiële families Van Buren (President Martin van Buren, 1837-1841, sprak thuis Nederlands, en is de enige Amerikaanse president geweest, wiens moedertaal niet Engels was) en Roosevelt. Echter, na de inname van Nieuw Amsterdam (het huidige New York City) in 1665 door de Engelsen, kwam immigratie van Nederlanders naar Amerika zo goed als tot stilstand gedurende de volgende twee eeuwen, deels ook afgedwongen door de Engelsen.

Vanaf 1820 kwam er een stroom immigranten op gang vanuit de toenmalige Duitse staten naar de jonge Verenigde Staten van Amerika, die na 1848 aan zou zwellen tot een vloedgolf. De belangrijkste reden was de decennia lange economische malaise en armoede waarin de meeste Duitse staten waren gestort door de Napoleontische oorlogen. Veel van de vroegste Duitse immigranten vestigden zich als veeboeren in het toenmalig Mexicaanse Texas, wat hun sterke vertegenwoordig in de Texaanse vee-adel verklaart. De vloedgolf kwam pas echt goed op gang door enerzijds de ontdekking van goud in de "Californian Gold Rush", en anderzijds de mislukte liberale revolutie (in "Het spook van de goudmijn", plaat 45b, laat Charlier de echte Von Lückner een subtiele verwijzing hiernaar maken wanneer hij vertelt dat hij uit Pruissen moest vluchten), beiden in 1848. Zoveel Duitsers emigreerden naar de Verenigde Staten om in de groeiende noordelijke industrie en goudvelden van Californië te gaan werken, dat toen de burgeroorlog uitbrak in 1861, president Lincoln in staat was om complete legereenheden uit te rusten met uitsluitend Duitsers, sowieso liberaal georiënteerd vanwege hun eigen mislukte revolutie. Het grotendeels Duitstalige XI Corps van de Army of the Potomac was een waar Amerikaans Vreemdelingen Legioen en verreweg de grootste anderstalige legereenheid dat ooit onder Amerikaanse vlag heeft gediend. Er wordt geschat dat tussen 1820-1900 zes miljoen Duitsers naar de Verenigde Staten emigreerden, terwijl volgens de census van 1860 het land 31.5 miljoen inwoners (inclusief de zwarte slaven, maar exclusief de indianen) telde. Tel hierbij de eerste generatie Duitstalige immigranten kinderen op, en men krijgt een idee hoe groot het aandeel van de Duitsers was in de totale bevolking van de Verenigde Staten in de negentiende eeuw.

Het was omstreeks die tijd dat, voor Amerika althans, de betekenis van de term "Dutch" verschoof van Nederlands naar Duits. De exacte reden voor dit is niet helemaal duidelijk, maar de meest geaccepteerde verklaring is dat bij inklaring van de enorme massa's Duitsers (en zo goed als geen Nederlandstaligen) die verklaarden, "Ich bin Deutsch", de termen "Deutsch" en "Dutch", fonetisch gezien, voor Amerikaanse oren synoniem werden. Als iemand, in woord of geschrift, een "Dutchy", "Dutchman" of "Dutch" werd genoemd (zoals in elke officiële communiqué omtrent "Dutch" eenheden door Amerikaanse officieren naar de generale staf in Washington DC tijdens de burgeroorlog), ging het in de tweede helft van de 19e eeuw in de Verenigde Staten voor twee generaties Amerikanen lang, steevast om Duitsers.

Dit veranderde pas na de Duitse eenwording in 1871, welke een periode van ongekende economische groei inluidde, voor wat nu verenigd Duitsland was, en die duurde tot 1914. Het eerste Duitse "Wirtschaftswunder" was één van de meest spectaculaire uit de geschiedenis van de mensheid, en emigratie na 1871 vanuit het, nu verenigde Duitsland naar de VS zwakte af tot een een minuscule fractie van wat het een decennium eerder was, mede door de welvaartsstijging voor vrijwel iedere klasse in Duitsland (opmerkelijk genoeg was Duitsland het eerste land ter wereld dat in die periode een vroege vorm van verzorgingsstaat introduceerde met werknemers verzekeringen en staats pensioenen) èn doordat de aristocratie lessen getrokken had uit de opstand van 1848, door een min of meer een embryonale parlementaire democratie te installeren. In de periode 1845-1890 ondervond Nederland daarentegen (waar de industriële revolutie pas relatief laat op volle gang kwam in vergelijking met andere Europese landen), een lange periode van economische teloorgang en depressie, waardoor, voor het eerst sinds 1665, langzaam een stroom Nederlandse immigranten (in absolute getallen viel het aantal overigens in het niet vergeleken met die van de Duitsers) naar de VS op gang kwam, met name uit de arme agrarische, zuidelijke en oostelijke provincies, vanwege economische, maar ook religieuze redenen, en nu om zich te vestigen in het agrarische Mid-West, zoals de staten Iowa, Michigan en Wisconsin. Rond 1880 bereikte immigratie van Nederlanders een hoogtepunt, wat samenviel met het bijna wegvallen van de Duitse immigratie, en het was rondom die tijd dat het begrip "Dutch" haar oorspronkelijke betekenis begon te herkrijgen en de term "German" gemeengoed werd in Amerika om Duitsers aan te duiden.


Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 11/04/2018
De Nederlandstalige Blueberry hardcover reeks

In de Nederlandstalige markt bereikte de "Blueberry"-reeks in de jaren 1980-1985 haar hoogste populariteit. De groeiende populariteit vormde voor Dargaud/Oberon de aanleiding om in 1978 als proef het nieuwe album "Vogelvrijverklaard" ook in hardcover uit te geven. Dit album was, Semic's one-shot even buiten beschouwing latend, de allereerste reguliere hardcover handelseditie van de Blueberry-reeks. Het album was zó succesvol dat het de aanleiding vormde voor het verschijnen van de complete heruitgave van de toenmalige reeks, toen bestaande uit 18 delen (inclusief deel 1 van "De Jonge Jaren van Blueberry", toen nog deel uitmakend van één reeks) in zowel een softcover als een hardcover editie bij dezelfde uitgever later in hetzelfde jaar. Dit is dan ook meer dan waarschijnlijk de reden waarom de softcover en hardcover uitgaven in dat jaar dezelfde ISBN-nrs hebben; Het besluit om de reeks ook in hardcover uit te geven kwam relatief laat, nadat al het binnenwerk reeds was gedrukt.

Ongelukkigerwijs, is dit album niet alleen de zeldzaamste (het album werd niet meegenomen met de grote herdrukrun later dat jaar), maar kwalitatief ook de slechtste van de hardcover edities, daar het is gelijmd in plaats van ingebonden zoals de rest. Blijkbaar is een slechte lijmsoort gebruikt dat in de loop der jaren uitdroogt, waardoor de pagina's loslaten en exemplaren in nieuwstaat tegenwoordig zelden voorkomen.

Ook nadat Dargaud een aantal jaren de uitgaverechten voor nieuwe "Blueberry"s verloor, bleef opvolger Novedi, delen uitgeven in hardcover handelsedities tot in 1985 de laatste hardcover, De outlaws van Missouri, als handelseditie werd uitgebracht. De hardcovers hebben maar één oplagerun gekend, en de softcovers op, om onduidelijke redenen, delen 14, 15, 16 en 17 na, kregen een ander ISBN-nr. bij de herdrukrun van 1979.

De lancering van de hardcover reeks was in die tijd was dat een unicum daar de overwegend Franstalige uitgevers de Vlaams/ Nederlandse markt als een stiefkindje beschouwden en de mening waren toegedaan dat het zich niet loonde om strips in die markt in hardcover formaat uit te brengen. Nederlandstalige strips in hardcover kwamen voor (men moet hierbij met name denken aan de onregelmatige uitgaven van Uitgeverij Spaarnestad in de jaren 40-60), maar waren in de jaren 70 een zeldzaamheid geworden en voornamelijk op incidentele basis uitgegeven, en zeker niet als reguliere, commerciële handels edities. Dat "Blueberry" uitgekozen werd om als proef te dienen voor het reguliere hardcover formaat, getuigt op zichzelf al van de immense populariteit die de reeks genoot aan het einde van de jaren 70. En ondanks het feit dat de reeks er zelf er mee ophield, maakte het reguliere hardcover formaat vanaf dat moment langzaam – tergend langzaam in het begin – maar zeker opmaat in de Nederlandstalige stripmarkt, om in de jaren 90 helemaal los te gaan.


Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 14/05/2018
De internationale, integrale Blueberry-uitgaven

Tot 2006, bestond een redelijk complete integrale versie van "Blueberry" enkel in het Frans en in het Spaans, te weten de aan direct marketing uitgeverij Rombaldi in licentie gegeven uitgave van 1983-1988 (direct gevolgd door een valse en mislukte herstart van moeder uitgever Dargaud zelf), en de daarvan afgeleide Spaans-talige variant van 1988-1996. Omdat beide reeksen destijds nog beschouwd werden als één en dezelfde, bevatten beide versies tevens de toenmalige beschikbare delen van "De jonge jaren van Blueberry". Daar de Spaanse uitgave langer doorliep, bevatte deze ook de eerste vier delen getekend door de latere "Jonge jaren" tekenaar Colin Wilson, waarmee de Spaanse uitgave ironisch genoeg de meest complete, commercieel beschikbare integrale uitgave werd tot 2006. Destijds nog ongebruikelijk, bevatten deze uitgaven vrijwel geen extra's, met uitzondering van een paar inleidende pagina's in de Franse editie(s).

Een bijzondere vermelding verdient overigens wel de integrale Engelstalige gelimiteerde uitgave van het Amerikaanse Graphitti Designs, die tussen 1989-1991 vijf Blueberry bundelingen uitbrachten in prima verzorgde uitgaven als onderdeel van de grotere "Moebius Collection" (1988-1993) waarin het gros van al het tot dan toe verschenen stripwerk van Giraud, inclusief zijn werk als Moebius, was verzameld als een soort compleet oeuvre overzicht. Echter het was geen complete (deel) integrale, daar de eerste zes titels van de hoofdreeks waren overgeslagen, alsmede de Colin Wilson delen – dat laatste niet geheel verwonderlijk gezien de opzet van de collectie. Daar stond tegenover dat er deze keer wel – voor de eerste keer – uitgebreidere en geïllusteerde redactionele pagina's waren opgenomen, inclusief uitgebreide commentaren van auteur Giraud zelf (Charlier was inmiddels overleden), alsmede divers non-Blueberry Westernwerk, ondermeer het enige tot dan toe verschenen "Jim Cutlass" album.

Een grote verandering in opzet, qua intentie, kwam toen de Deense uitgeversgigant Egmont tussen 1998 en 2006 voor de tweede keer in haar geschiedenis de internationale uitgaverechten van alle "Blueberry" album uitgaven verkreeg voor een groot gedeelte van Noord-Europa, in dit geval Noorwegen, Zweden, Polen, alsmede Duitsland (reeds in 1979 verkregen via dochtermaatschappij Delta/Ehapa Verlag, maar tussen 1992 en 1998 tijdelijk kwijtgeraakt aan het Zweedse Carlsen) en Denemarken (in 2006-2007 via de acquisitie van de Deense tak van uitgever Carlsen). Normaliter in zo'n situatie herdrukt een uitgeverij een reeks dan vervolgens onder haar eigen imprint. Egmont besloot in het geval van "Blueberry" tot een andere insteek voor die landen. In plaats van een normale herdrukrun zette Egmont het, tot dan toe, meest ambitieuze "Blueberry"-project op; Een complete, internationale, chronologische integrale reeks waarin alle drie de reeksen, te weten "Blueberry", "De Jonge Jaren van Blueberry" en "Marshal Blueberry", in opgenomen waren. Tevens was het de bedoeling om al het "Blueberry"-materiaal, niet standaard opgenomen in de handels-edities, op te nemen vergezeld door uitgebreide redactionele katernen. Ieder hardcover deel bevatte meerdere (2-4) delen uit de reeksen. Voor de Noorse en Deense versies was de Noor Harry Hansen de verantwoordelijke eindredacteur. De Duitse versie viel mede onder redactionele verantwoording van Blueberry-aficionado Martin Jurgeit en genoot een beperkte vrijheid qua vormgeving en inhoud van de redactionele delen.

In 2006 gingen de Noorse, Deense en Duitse edities (de Zweden haakten op het laatste moment af) vrijwel gelijktijdig van start met deel 1 waarin de "Jonge Jaren" door het auteurs duo Jean Giraud en Jean-Michel Charlier, waren opgenomen, om vervolgens door te gaan met de hoofdreeks, waarbij de "Marshal Blueberry"-bundel chronologisch als deel 5 werd ingepast. Na het voltooien van die reeks kwam de rest van de "Jonge Jaren" aan bod. Door de teruglopende belangstelling voor de "Jonge Jaren"-reeks van de hand van Blanc-Dumont en Corteggiani, staakten de Denen het project bij deel 12 (geen van de "Jonge Jaren" anders dan die van Giraud/Charlier werden opgenomen), gevolgd door de Noren die de collectie staakten na deel 17. Enkel de Duitsers zijn doorgegaan met de collectie te voltooien.

De ambitieuze doelstelling van de collectie is nooit helemaal goed uit de verf gekomen. Afgezien van de tanende belangstelling voor de "Jonge Jaren", maakte Jurgeit op zijn speciale "Blueberry-Werkausgabe" webblog, die hij over de jaren heen heeft bijgehouden, meermaals gewag van juridische problemen (lees: buitensporige financiële eisen), die, tot zijn grote frustratie, opname van veel "Blueberry"-materiaal onmogelijk maakten. Giraud had in de loop der jaren, tussen 1980 en 1994, veel materiaal gemaakt dat door het royalty's conflict buiten de juridische controle van Dargaud lag. Met name Epic lag dwars met de publicatie rechten van de covers voor de Amerikaanse uitgaven (ondanks het feit dat deel 6 van de Duitse variant er één had als cover, geregeld via Dargaud dat er voor betaald had als verderop vermeld), alsmede Stardom, nota bene Giraud's eigen uitgeverij en met harde hand zakelijk geleid door zijn tweede vrouw Isabelle Champeval, waardoor divers portfolio materiaal, originele ex-librissen, bijlagen uit luxe uitgaven en in het bijzonder het korte verhaal "Three Black Birds" niet konden worden opgenomen.

In 2008 begon Egmont "Blueberry"-bundelingen uit te geven in Polen, maar dezen maakten geen onderdeel uit van van het project en waren eenvoudige losstaande bundelingen zonder de redactionele delen. À propos, een Servo-Kroatische integrale uitgave ging die van de Poolse een jaar vooraf, maar net als die hen, waren dat eenvoudige bundelingen en bovendien enkel in zwart-wit.

In 2015 sloten de Zweden zich alsnog aan bij de integrale versie uit 2012 – het jaar van Giraud's overlijden – van moeder uitgever Dargaud, samen met (alweer) de Spanjaarden, en dit keer vergezeld door de Vlamingen/Nederlanders en, met één jaar vertraging, de Finnen (die overigens de collectie niet chronologisch uitgaven, maar al naar gelang de herdruk behoefte van de losse delen), waarmee de 2012 Dargaud versie in essentie de tweede, grote, internationale integrale Blueberry uitgave is geworden. Tussen haakjes, de Zweden verkregen hiermee voor de eerste keer de eerste vijf delen van de reeks in album formaat, als elders vermeldt op deze pagina.

In navolging van de Egmont editie, bevatte deze Dargaud editie uitgebreide, maar nieuw geschreven, en rijkelijk geïllustreerde achtergrond dossiers, doch beperkte zich in tegenstelling tot de Egmont editie tot wat tegenwoordig als de hoofdreeks wordt beschouwd, en bevatte tot en met deel 6, net als die van Egmont, in eerste instantie geen materiaal dat buiten de juridische controle van de uitgever viel. Een sappig feitje; in de jaren 70 van de vorige eeuw had Giraud divers Blueberry materiaal exclusief voor de Duitse uitgeverij Koralle gemaakt , zoals posters, covers en illustraties voor redactionele katernen voor hun tijdschrift Zack alsmede afwijkende covers voor hun eerste vier, 1973-1978 "Blueberry" albumuitgaven (tevens de eerste Duitstalige albumuitgaven), de enige keer dat Giraud dat heeft gedaan voor Europese handelsedities. Dat materiaal kan niet zondermeer opgenomen worden in de Dargaud uitgaven, zonder tot een juridische oplossing te komen (lees: Dargaud moet in de buidel tasten) De Egmont editie bevat het Koralle materiaal overigens wel, omdat dochter Ehapa de juridische erfgenaam was van de Koralle "Blueberry" uitgaven.

Dargaud had overigens al eens betaald voor een deel van het Epic materiaal, en gebruikt als cover voor een eerdere éénmalige integrale uitgave, Les monts de la superstition uit 2003 en als cover voor de latere massieve one-shot bundeling uit 2014. Daarvoor had Dargaud Giraud's Gentianne (de voorganger van Stardom) al betaald voor de publicatie rechten van de kleuren platen uit de Blueberry portfolio uit 1983 voor publicatie in hun naslagwerk L'Univers de Gir uit 1993. Blijkbaar was de legitieme tijdspanne voor verder gebruik ervan verstreken, omdat noch het Epic materiaal, noch het Stardom materiaal herdrukt is in de grote integrale reeks van 2012. Maar net als bij Egmont viel te bezien of Dargaud voornemens was om opnieuw betalen voor het "Blueberry" materiaal dat Giraud gemaakt heeft voor zijn eigen Stardom (het latere Moebius Production) uitgeverij, voor "Three Black Birds" in het bijzonder.

En inderdaad, met het verschijnen van deel acht van de integrale reeks in 2019 bleek dat "Three Black Birds" niet in zijn geheel was opgenomen, enkel 8 van de in totaal 27 platen, als uittreksel en deel van het dossier. Dat het tezamen met ander artwork dat Giraud op eigen titel had geproduceerd überhaupt werd gepresenteerd vanaf deel 7 in de collectie, kan dan ook niet anders uitgelegd worden als welwillendheid van Giraud's weduwe Isabelle, die ongetwijfeld de wens koesterde om haar man's nalatenschap op een waardige manier tentoongesteld te zien worden in de postume uitgave. Zij wordt dan ook nadrukkelijk genoemd en bedankt in het colofon van elk deel van de collectie. Edoch, voor de fans blijft het jammer, net als het ontbreken van het Koralle materiaal trouwens, met name de afwijkende album covers die buiten Duitsland nagenoeg onbekend zijn bij Blueberry fans. À propos en in tegenstelling tot Dargaud, heeft de Nederlandse uitgeverij Sherpa overigens wel Koralle/Epic/Stardom materiaal opgenomen in delen van hun integrale versie, maar of ze er voor betaald hebben, vertelt het verhaal verder niet.

Hoewel Dargaud zich in eerste instantie beperkte tot de hoofd reeks, gaf het in 2017 de drie delen uit de "Marshal Blueberry" onderreeks uit in een soortgelijke bundeling, zij het dat deze expliciet niet tot de integrale hoofdreeks wordt gerekend. Teleurstellend was echter, gezien de opname van de degelijke dossiers in de delen van de hoofdreeks, dat er deze keer geen enkel redactioneel gedeelte was bijgesloten; men beperkte zich tot een eenvoudige bundeling en was het blijkbaar zelfs teveel gevraagd om de bijlage uit de Franse box met de losse delen uit 2000 mee te nemen in de bundeling. Het was, gezien het beperkte commerciële succes van de oorspronkelijke mini-reeks, even wachten of de internationale partners zouden volgen, maar in 2018 volgden reeds de eerste vertalingen in de andere talen, waaronder Pools, maar net als de Franse bronuitgave zonder extra's; in dit opzicht is het desbetreffende deel 5 uit de Egmont collectie superieur aan die van Dargaud.

Opmerkelijk is, dat zowel de Denen als de Duitser zich in 2019 ook aansloten bij de Dargaud versie van de integralen, ondanks hun eigen, behoorlijk recente Egmont editie van 2006, en op zichzelf een bewijs van de mateloze voortdurende populariteit van de reeks in die landen, Duitsland in het bijzonder. Eén jaar later volgde ook nog eens een Servo-Kroatische editie, waarmee de Dargaud integrale waarlijk een internationale editie was geworden.


Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 13/10/2021
Het Blueberry-dossier

In 1974 voegde J.M.Charlier een 15 pagina tellend achtergrond dossier bij de eerste uitgave van "Ballade pour un cercueil" (nl: "Ballade voor een doodskist", hoewel het dossier tot 2015 nooit in het Nederlands opgenomen of vertaald zou worden). Het dossier was een gefingeerde biografie betreffende de levensloop van Mike Steve Donovan, alias Mike S. Blueberry, van geboorte tot dood. Het dossier was geschreven in een journalistiek-biographische stijl vanuit een historisch perspectief als gepostuleerd in de strip, niet geheel verwonderlijk gezien de research-journalistieke achtergrond van J.M. Charlier, die alsmede indertijd bekend stond als een meer dan bekwame documentaire maker.

In een twintig jaar later gegeven interview voor het boek "L'Univers de Gir" (pagina 22, en grotendeels vertaald in het Nederlands door Sherpa in 2018 en opmerkelijk genoeg de allereerste vertaling in een andere taal), gaf Charlier een uitleg voor het dossier. Vanaf het moment dat hem duidelijk werd dat het personage "Blueberry" de meest belangrijke zou worden in wat toen nog de Fort Navajo reeks was, creëerde hij in grote lijnen de volledige levensloop van zijn creatie al in zijn hoofd, inclusief de reden voor zijn gebroken neus alsmede zijn afwijkende naam. Tegen de tijd dat "Ballade" klaar was om uitgebracht te worden, was voor Charlier uiteindelijk het moment aangebroken om zijn overpeinzingen aan het papier toe te vertrouwen. Tegenwoordig een veel voorkomend verschijnsel, in die tijd was een dossier van die omvang en gedetailleerdheid, bijgevoegd in een strip album een bijzondere nieuwigheid en wat Charlier niet had voorzien was dat veel mensen het voor historisch waar aannamen en als zodanig propageerden in andere media buiten de stripwereld om.

Charlier had al reeds een aantal artikelen, waaronder één over de Amerikaanse burgeroorlog, geschreven voor Super Pocket Pilote (nl: Pep Parade, het burgeroorlog artikel was niet opgenomen of vertaald) als begeleidend materiaal voor de korte "Jonge Jaren" verhalen, welke wel degelijk historisch accuraat waren, en waarvoor hij in 1968 onderzoek had gedaan in de Amerikaanse National Archives. Het is mogelijk dat de gefingeerde biografie van Blueberry derhalve ook als zodanig werd aangenomen destijds. Desalniettemin, Charlier heeft nooit de intentie gehad om de goegemeente voor het lapje ter houden in weerwil van zijn veel latere, hieronder vermelde, verklaring, "Ik heb een gefingeerde biografie geschreven over Blueberry, vergezeld door foto's gevonden in Amerikaanse archieven, en de hele wereld trapte erin!", aldus Charlier in "L'Univers de Gir". Al in 1978 had een duidelijk verraste Charlier in het vakblad Schtroumpf verklaard, "Tot op de dag van vandaag, vanwege "Ballade pour un cercueil" waarin we Blueberry een met foto's geïllustreerde biografie gaven, krijg ik nog steeds brieven van lezers - let wel, niet van kinderen, maar van volwassenen - die vragen hoe we er in vredesnaam in geslaagd zijn om de echte Blueberry te achterhalen. Er zijn mensen die het als echt beschouwen." De foto´s waren wel degelijk authentiek, al waren de onderschriften dat niet. Om de illusie compleet te maken was het, hier afgebeelde, portret bijgevoegd in de stijl van een 1860er jaren groepsportret, zogenaamd net ontdekt en van de hand van de Amerikaanse artiest Peter Glay, in werkelijkheid een pseudoniem voor Pierre Tabary, broer van Jean Tabary, en destijds een bekend boeken illustrator, alsmede werkzaam voor Pilote, waar hij illustraties verzorgde voor de redactionele pagina's.

In het Nederlands taalgebied was het het destijds bekende populair-wetenschappelijk maandblad "Kijk", maart 1977, pagina's 42-44 dat er met open ogen intuinde toen het haar lezers publiek de "ware geschiedenis van Mike S. Blueberry" voorschotelde. In de loop der jaren is het dossier in vrijwel iedere andere taal vertaald waar Blueberry als album werd uitgegeven (het zag onder andere een Duitse en Noorse vertaling in het "Apache" deel van de hierboven vermelde Egmont integrale reeks editie uit 2006). Echter, Nederlands bleef al die tijd een schreeuwende uitzondering, tot uitgeverij Sherpa veertig jaar na dato eindelijk een eerste vertaling van het dossier opnam in haar luxe uitgave van 2015.

Een saillant detail was dat de gebeurtenissen in Blueberry's leven tussen het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog en het allereerste Blueberry verhaal, "Fort Navajo", uiteindelijk die van Jim Cutlass werden, zoals verhaald in "Mississippi River". Een ander grappig detail was dat Charlier Blueberry liet geboren worden op 30 oktober 1843, wat ook geen toeval was. Op die datum, maar dan op de kop af 120 jaar later, was de oplage van "Pilote", nr. 210, het nummer van dat blad waarin Blueberry voor het eerst zijn opwachting maakte, gedrukt en klaar voor verspreiding de volgende dag.

In een recent verschenen Charlier biografie, Jean-Michel CHARLIER vous raconte..., is overigens nog een aardig weetje uit de doeken gedaan. In het fictieve portret wordt Blueberry rechts geflankeerd door Jean Tabary en links door de cartoonist Jean-Marc Reiser. Tevens is een veel latere, ietwat revisionistische verklaring van Charlier omtrent de biografie opgetekend. Daarin beweert hij dat hij van meet af aan de bedoeling had gehad om de boel in het ootje te nemen, toen hij zijn onderzoek deed voor de "Jonge jaren" korte verhalen, zes jaar vóór hij de biografie überhaupt optekende en dus nogal ongeloofwaardig, gezien zijn notoir slecht geheugen, zijn notoire neiging tot het aandikken van feiten, zijn eveneens notoire werkwijze om maar een paar scenariopagina's tegelijk van tevoren te schrijven voor zijn tekenaars hem ingehaald hadden alvorens verder te gaan met nieuw verzonnen pagina's, èn zijn tussentijdse carrière-switch van stripauteur naar documentaire maker voor de Franse TV. Blijkbaar was Charlier alle vragen en opmerkingen – met name de beschuldigingen van het verspreiden van wat tegenwoordig "fake news", of liever "alternative facts", wordt genoemd – door de jaren heen zat geworden, en had derhalve besloten om zich gewoon met de stroom mee te laten voeren; "If you can't beat'em, join'em", moet Charlier gedacht hebben – maar dan in het Frans. Die verklaring is in 2017 in het Nederlands vertaald en terug te vinden in de Blueberry Integrale uitgave 5, samen met de tweede vertaling van het dossier.


Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 22/09/2021
Op pagina 31 treffen we Blueberry weer maar eens in de gevangenis aan, da's al geen nieuws meer. Daarom laten we onze ogen dwalen op het interieur van het sherrifskwartier. Links van de tralies merken we op prent 2 een afgebrokkeld stuk op boven het slot van de gevangenistralies. In de volgende prent is iets onverklaarbaars gebeurd want het afgebrokkelde stuk bevindt zich nu net naats het slot. Opgemerkt door Bart Claessens

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 14/10/2011
Pas op de laatste pagina hebben we prijs. In het tweede prentje wijzen we je op de broek en laarzen van marshal William Straub. En we vragen je deze te vergelijken met prentje 6. Maak je er zelf een leuke grap over? Opgemerkt door Brunhilde Verbeeck

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 14/10/2011
Dat een 'eervolle' poging van rechtspraak aangeboden aan een eerloze verrader door deze dan ook onmiddellijk misbruikt wordt is te voorspellen. Vreemder is het echter dat een pistool, geladen met één kogel, twee keer kan schieten. Ach ja, dat militairen niet kunnen tellen was ook al lang bekend.

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 23/09/2011
Op pagina 31 van deze strip staat een van de grootste links/rechts-fouten tot nu toe. Blueberry, goudzoeker Jimmy en Mexicaan Pinto willen een kapot bruggetje overkruisen die aan de steile flank van een berg is vastgehecht. Ze komen van rechts. Blueberry ziet een uitstekende rotspunt. Een touw en steen wil hij over deze rotspunt zwieren. Maar kijk nu eens goed naar hun positie! Ze staan al links, dus aan de overkant van de brug. En ook de volgende prent is gezien vanuit hetzelfde (verkeerde) standpunt. Alweer een prent later staat het trio toch rechts. Het geëtaleerde wisselende camerastandpunt van tekenaar Giraud legt enkel een pijnlijke blunder bloot. Een oplossing zou het spiegelen van de middelste twee prenten moeten zijn. Opgemerkt door Jim Ratzenberger

Strip(s):
Afbeelding weetje
Geplaatst door op 28/06/2013
Een weetje of fout toevoegen